Algemene informatie over HF Versterkers met buizen.

VOLGORDE VAN DE ONDERWERPEN

Doelgroep

Let op

Prijs

Welke PA

Zendbuis

811A/572B

Goedkoop

Gepaard

Emissie

Reactiveren

Gloeisp.

Ruststroom

Anode RFC

Ig1

Trafo

Elco

Weerstand

WARC

Bandswitch

SWR

Output

ALC & Rly

Tunen

Overdrive

Flash over

Suppressor

Meters

Koeling

Aarden g1

Veiligheid

  20-11-2010 Veilgheid.

Galerij van de meest voorkomende versterkers. 

DOELGROEP

Deze algemene informatie is geschreven voor radiozendamateurs die nog geen ervaring hebben met een lineaire HF versterker met buizen, dat willen kopen, al in bezit hebben of zelf gaan maken. Hoe behandelt men zo'n apparaat en waar moet u op letten bij het kopen van een nieuw of gebruikt exemplaar?

 

Door anderen gebouwd na bestudering van deze homepagina

AANDACHTSPUNTEN 

Punten waar u vooral op moet letten bij het aanschaffen zijn:

- Wat wilt u ermee doen, af en toe gebruiken of continue tijdens bij voorbeeld een contest.

- Is het een fabrieksapparaat.

- Is het zelfbouw en is het dan goed opgezet en degelijk gebouwd.

- Is er een schema van of is er nog aan te komen.

- Is de buis nog te koop of is een reservebuis aanwezig.

- Voor welke HF banden.

- Voor welk (continue) vermogen.

- Is de schakelspanning (b.v.± 100V=) van het zend en ontvang relais wel geschikt voor uw huidige set.

- Hoeveel stuurvermogen is er nodig.

- Is er een ALC voorziening.

- Zijn alle meters nog in orde.

- Is de ruststroom correct en, of instelbaar.

- Is de buis met ingedrukte PTT schakelaar ook stabiel zonder sturing en belasting.

- Is er een inputcircuit en hoe is dan op de verschillende banden de SWR voor de transceiver.

- Is het zendvermogen op alle banden gelijk of is er een groot onderling verschil.

- Is er een inschakel vertraging (z.g. soft-start).

- Hoever zakt de anodespanning in elkaar bij volle belasting.

- Is de 60 Hz voedingstransformator wel geschikt voor ons 50 Hz energienet.

- Is het zendvermogen gebaseerd op de 240 V~ netspanning in de VS, dan komt er in NL minder uit.

- Zijn de juiste zekeringen geplaatst.

- Is de totaal capaciteit van de elco's (in serie) van de voeding ten minste 20 µF.

- Meet één van de elco's, door veroudering kan de capaciteit met 50% afgenomen zijn.

- Is de gloeidraadspanning niet te laag of te hoog bij variaties van de netspanning.

- Is de roosterstroom op een meter af te lezen.

- Hoe wordt de buis gekoeld en komt daarbij voldoende lucht bij de buispinnen.

- Is een geschikte anodeclip (koellichaam) gemonteerd.

- Is de weerstand van een parasietstopper niet gebarsten, verkleurd of zwart geblakerd.

- Zijn er sporen van vonkoverslag op bandschakelaars en tuning condensator.

- Heeft de anodesmoorspoel geen sporen van oververhitting, vonkoverslag of beschadigingen.

- Is de uitgang beveiligd door een smoorspoel parallel aan het uitgangscircuit.

Door anderen gebouwd na bestudering van deze homepagina. 

PRIJS

 

De prijs van een apparaat hangt af van de kwaliteit van de constructie, de gebruikte componenten, buizen en behuizing. Transformator en buis kosten het meeste geld. De staat van de buizen is vaak onbekend en bij inschatten van de aankoopprijs moet rekening gehouden worden met het aanschaffen van nieuwe exemplaren. Koop nooit een buis op een vlooienmarkt of 2dehands zonder "niet goed geld terug" garantie. U kent de tekst wel: getest en goed! Hoe en door welke "deskundige"? Neem deze raad ter harte, het zal u geld en teleurstelling besparen. Na een paar miskopen gaat u toch naar de prijs van een goed of nieuw exemplaar informeren.

 

WELKE VERSTERKER (PA)

De keuze van een versterker (fig») is een persoonlijke zaak: type buizen, hoeveel vermogen, alles in één kast, een klein handzaam model of een groot bakbeest voor continue vermogen etc. Vaak worden oude PA's uit de jaren 60 of 70 buiten beschouwing gelaten. Deze versterkers leveren niet het huidige legale zendvermogen van 1500 W (in de USA) en daarom worden zij door US hams aangeboden voor een redelijke prijs.

Een model dat u veel ziet op o.a. eBay is een («fig) SB-200 van Heathkit. Dit apparaat werd op de markt gebracht in de vorm van een bouwdoos en daarom is het mogelijk om bijna overal bij te komen. Als u niet tegen het aanbrengen van enige modificaties (Heathkit SB-200) opziet kan ik dat type aanbevelen vanwege de ruime maar toch compacte bouwwijze. 

Professionele condensatoren geschikt voor 5 kV tot 30 kV.

 

 

Er werden degelijke componenten voor («fig) professionele zenders gebruikt en uitgerust met betaalbare 572B zendbuizen die kortstondig goed tegen overbelasting kunnen. Als u van plan bent om iets zelf te maken vergeet dan ook niet om deze buizen in overweging te nemen. Twee andere oudere versterkers, die eruit springen door het gebruik van meer professionele componenten en gemaakt met dikker en steviger materiaal voor de kast, zijn: Kenwood TL-922A en Yaesu FL-2100Z of FL-2100.

 

 

 

ZENDBUIZEN

 

Originele zendbuizen zijn duur, afhankelijk van type en fabrikaat 35 tot meer dan 1500 Euro! De productie van buizen met een omhulling van glas is grotendeels gestaakt, maar sommige types worden nog in China geproduceerd. 

Er bestaan echter nog verrassend veel voorraden van nieuwe "oude" buizen, (old new stock) maar eens zal die ook uitgeput raken. Ook vele keramische buizen zullen niet meer gemaakt gaan worden. Gelukkig zijn er voorlopig nog goedkope vervangers van Russische makelij («fig) te verkrijgen.

 

Nieuwe buizen zijn prijzig.

811A

De anode is verbogen door onvoldoende koeling. Een interne kortsluiting met rooster of gloeidraad kan de oorzaak zijn van nog meer ellende in de PA. Ook een gat in de anode is geen zeldzaamheid!

De typen van glas: 3-500Z, 572B en 811A die in veel lineairs van zendamateurs voorkomen, worden nog wel geleverd maar komen meestal uit China. Dat lijkt een negatief aspect maar mijn ervaring met 572B en 3-500ZG is dat dit oosters product niet onder doet en vaak beter is dan het oorspronkelijke fabrikaat.

Het uiterlijk van een buis zegt niets over zijn huidige prestaties. De donkere (fig») QB3.5/750 (zie ook hierboven TB3/750) doet het nog net zo goed als een nieuwe buis! Verbogen anodes met aangedane plekken kunnen duiden op overbelasting, onvoldoende koeling of ondeskundige toepassing. Een kapotte gloeidraad is met een weerstandsmeting te controleren. Tegen de buis tikken moet een heldere klank geven, zo niet dan is één van de roosters defect, zwabbert heen en weer en komt ergens tegenaan.

Een correcte ruststroom volgens een handleiding of de specificaties van de fabrikant kan betekenen dat de buis in orde is, maar dat is niet 100% zeker. Goed testen is alleen mogelijk in een HF versterker door het uitgangsvermogen te meten op een geschikte 50 ? belastingsweerstand. Als de SWR tussen zender en lineair overduidelijk slechter is dan de specificaties in een handleiding, dan kan de emissie sterk verminderd zijn. De buis ziet er nog gloednieuw uit maar kan toch grotendeels versleten zijn.

811A VERSUS 572B

Ook hier is de anode van een 811A verbogen.

Er zijn HF versterkers in omloop met 3 × of 4 × 811A buizen. Dit type heeft een blikken anode met een anode dissipatie van 40 W en de maximum anodespanning in amateur zenders is ongeveer 1500 V. Inmiddels heb ik een aantal defecte exemplaren verzameld met verbogen anode of waarin zelfs gaten gebrand zijn. Alles het resultaat van landurige overbelasting of onvoldoende koeling in de PA's van vorige eigenaars. Op de foto (fig») is een oververhitting op het anodeblik duidelijk zichtbaar en inwendig is er een kortsluiting tussen anode en rooster. Veel beter maar wel duurder is een 572B met een anode van grafiet, een anode dissipatie van 160 W en in onze branche een maximum anodespanning van ongeveer 2700 V. Deze buis kan zonder enige wijziging van een versterker de originele 811A buizen vervangen. Als u graag heeft dat uw versterker lang en zonder problemen zijn werk doet, denk dan aan een omwisseling, zeker als het een type met 3 × 811A betreft. Overigens kan men dan kiezen voor 2 × 572B als vervanger voor de drie originele buizen. Heeft u een set met ingebouwde tuner, dan hoeft er niets aan de ingangscircuits van de versterker gedaan worden. 

GOEDKOPERE BUIZEN

De handelaar is:

ESRCI CORP

6224 Pinecastle Boulevard

Suite D

Orlando, FL 32809

USA

E-mail address:

esrc@att.net

PA7TWO kocht voor zijn YAESU FL-2100 een aantal 572B's van Chinese makelij in de USA. Ze doen het uitstekend in zijn versterker. Hij heeft ze aan mij laten zien en het lijken wel evenbeelden van mijn CETRON 572B's (uit China?). Ook de buizen van TAYLOR lijken erop. Ik heb goede ervaring met gebruikte CETRON's en in mijn versterker merk ik geen verschil met nieuwe buizen van een ander merk.  

De Amerikaan vroeg indertijd voor een matched pair 572B's 2 × $39 en er komt $11 bij voor verzending naar Nederland. Inclusief verzenden en inklaren (douane) betaalde PAØBWL uiteindelijk 45 EURO per buis bij een bestelling van 4 × 572B's. Zo'n gunstige prijs voor nieuwe uitgezochte exemplaren heb ik nog niet eerder gezien. Meestal moet men dat al voor een 811A geven! Hij verkoopt uitsluitend buizen en andere typen buizen kunnen ook geleverd worden.

Een andere aanbieder is http://www.thetubestore.com/ in Canada. Deze winkel verkoopt 3-500Z buizen met een grafiet anode (3-500ZG) als 3-500C. Gebruikers van dit type melden op eHam dat zij tevreden zijn over deze uit China afkomstige buis. Hij doet het in een versterker net zo goed als o.a. een equivalent AMPEREX type maar is (nog?) goedkoper. 

GEPAARDE BUIZEN 

Het fenomeen van gepaarde buizen is in onze gelederen binnen geslopen toen fabrikanten om kosten te besparen lijnuitgang buizen (sweep tubes) in amateur transceivers gingen plaatsen. Dergelijke types bleken onderling nogal veel spreiding in hun eigenschappen te hebben, waardoor het "paren" noodzakelijk werd. Voor echte zenbuizen is dat niet nodig en ik doe dat ook niet. In één van mijn versterkers zitten zonder problemen 3 × 572B's van verschillend fabrikaat en hun onderlinge lengte is zelfs niet gelijk!  

EMISSIE 

De gloeidraad van een buis met direct of indirect verhitte kathode zendt een stroom elektronen uit waarvan de grootte afhangt van de spanning op roosters en anode. Zelfs als de buis dichtgedrukt is worden er elektronen uitgestoten. Dit is een continue proces dat eindigt als de kathode "uitgeput" raakt. Bij een buis met een direct verhitte kathode neemt de emissie geleidelijk af, de buis wordt "zacht". De emissie van een indirect verhitte buis kan vrij plotseling afnemen en gaat vaak gepaard met een toename van vonkoverslag (flash-over). Verder lijdt de gloeidraad het meeste van het inschakelen omdat het opwarmen meer schade veroorzaakt dan het aan laten staan. Daarom wordt bij een omroepzender na het einde van een uitzending de gloeispanning niet afgeschakeld. Bent u van plan om uw versterker op verschillende tijdstippen op een dag te gebruiken laat dan de voeding van de gloeidraad aan! In een amateur leven is het niet ongebruikelijk dat een zendbuis een levensduur heeft van meer dan 10000 uur en dus "levenslang" meegaat. Over het algemeen zal de meeste slijtage voorkomen door overbelasting, te veel sturing of onvoldoende koeling. Overmatig ventileren is beter dan te weinig koelen. Oververhitting van de buisaansluitingen kan schade toebrengen aan de gasdichtheid van metaal met glas of keramiek verbindingen. Ook een grote inschakelstroom veroorzaakt een te snelle uitzetting van het metaal waardoor blijvende schade kan ontstaan.

Waarschijnlijk heeft u ook altijd een paar reserve buizen liggen. Waarom? U kent dat wel, zodra deze overtollige attributen de deur uit zijn, laat een buis in een apparaat het afweten (ongeveer volgens de wet van Murphy). Het is verstandig om ook de reserves regelmatig vermogen te laten leveren om de toestand van kathode en vacuüm op orde te houden. Dat kunt u bij voorbeeld ten minste één keer per jaar doen door omwisseling met de geplaatste buizen. Een buis is nooit absoluut gasdicht en in de loop der tijd zullen bij een ongebruikt exemplaar moleculaire luchtdeeltjes langs de buispennen naar binnen glippen en het vacuüm aantasten. Bij de fabricage brengt de producent een combinatie van stoffen (getter) aan om dat proces zo goed mogelijk te neutraliseren, maar hoe langer de reserve buis bewaard blijft hoe meer het vacuüm vervuild wordt. Dat is duidelijk te herkennen als zij getest worden want dan ziet men een blauwachtige gloed om of bij de anode. 

BUIS REACTIVEREN OF REFORMEREN 

Ter voorkoming van vonkoverslag in een nieuwe of lange tijd niet gebruikte buis, is het verstandig om hem voor te bereiden (reactiveren) op zijn taak. Hij moet door verwarming "op gang" gebracht of "ontgast" worden om kathode en vacuüm te optimaliseren. Een residu van gassen wordt verwijderd of geabsorbeerd en de kathode herkrijgt zijn optimale emissie. Als dat nagelaten wordt, bestaat er meer kans op vonkoverslag (flash-over) tussen de anode en de andere aansluitingen. Dat kan een (blijvende) beschadiging van kathode, gloeidraad en roosters tot gevolg hebben. Beschadiging van een buis kan ook de oorzaak van vonkoverslag zijn en verder is een verminderd zendvermogen mogelijk, waardoor men denkt dat een buis versleten is. Nog niet meteen weggooien dus!

Door oververhitting van metalen delen ontstaan metaaloxides en komen ongewenste gassen vrij en die het vacuüm verpesten. Dat is vast te stellen door de buis rechtop te houden, men ziet dan een hoeveelheid gruis of nog grotere deeltjes op de bodem liggen.

Het reactiveren gaat het gemakkelijkste door verwarming in de versterker. Stel de anodespanning buiten werking en warm de buis gedurende ongeveer een uur op met alleen de gloeispanning aan en ventilator uit. (Opgepast: bij veel keramische buizen moet de ventilator aan blijven). Herstel daarna HV en laat de buis ten minste een uur lang (met ingedrukte PTT schakelaar) niet meer dan de opgegeven russtroom trekken. Belast tijdens dat proces de uitgang met een kunstantenne (dummy load) om eventueel oscilleren te voorkomen. Na deze behandeling kan met ingeschakelde hoogspanning en ventilator voorzichtig sturing gegeven worden. Als alles stabiel blijft mag het stuurvermogen geleidelijk verhoogd worden tot de opgegeven waarde en kan men vast stellen of de vereiste maximale stroom al gehaald wordt. Is dat niet zo dan de opwarmperiode met ruststroom verlengen.

VEILIGHEID

 

Weest voorzichtig, voorkomen is beter dan genezen.

ON4JMV scrheef mij: "Ik was bijna klaar met een lineair met een GU-43B gebouwd volgens uw aanwijzingen, maar daar de buis al een hele tijd niet gebruikt was wilde ik deze ontgassen door deze een hele nacht te laten opstaan. Uiteraard met de gloeispanning, maar ook de hoogspanning trafo stond onder spanning. Dit was in een weekend van zaterdag op zondag. Zondag ging ik 'smorgens eens zien of het ding nog opstond maar er bleek in de zekeringkast een zekering gesprongen. Ik zet deze terug op en het ding startte terug normaal op, maar na enkele seconden hoorde ik een vreemd sterker wordend geronk, meteen had ik het door dat de hoogspanning trafo aan het doorbranden was. Er ontstond een lichte rook ontwikkeling en ik had toevallig mijn camera bij de hand en nam in een reflex een paar foto's, maar bij de derde foto stond het boeltje in de fik! En het ergste van al was dat de zekering nu niet uitvloog! Dus dit kon ook 'snachts gebeurd zijn met alle nare gevolgen van dien, met de brandweer erbij en zo.......

NOOIT OF NOOIT laat ik nog een toestel onbewaakt opstaan, men kan niet voortdurend zoveel geluk hebben denk ik. Of hoe een hobby in een nachtmerrie zou kunnen veranderen".

Zo zie maar weer: het is oppassen geblazen.

METHODE VAN RECTIVEREN OF RECONDITIONEREN

Op internet vindt u allerlei ingewikkelde, kleurrijke, omslachtige en langdurige procedures om hetzelfde resultaat te bereiken, maar probeer het volgende eens. 

Thuis doe ik dat met een in de praktijk bewezen minder kritische en veiliger methode, waarbij een buis tijdelijk als diode geschakeld wordt. Door alle roosters met de anode (fig») te verbinden, vermindert de inwendige weerstand van de buis aanzienlijk zodat met een lage gelijkspanning toch veel anodestroom opgewekt wordt. Eerst wordt de buis gedurende een uur opgewarmd met de gloeispanning aan. Daarna komt een regelbare gelijkspanning erop en door voorzichtig opvoeren stelt men de maximale toegestane anodestroom in. 

Zie ook: Buis reactiveren

3-500Z etc. 

Bij onder ander een 3-500Z kan reactiveren betrekkelijk eenvoudig. Met een gelijkspanning van 30 à 40 V heeft men voldoende om de buis 400 mA te laten trekken als het rooster met de anode verbonden wordt. Laat de buis eerst een half uur aanstaan met alléén 4.9 V op de gloeidraad. Daarna komt de "hoogspanning" van ongeveer 35 V erop en regelt men dat af op een anodestroom van 400 mA. Meestal laat ik het reactiveren niet langer duren dan een uur of zo.  

Een buis wordt niet gekoeld tenzij een fabrikant voorschrijft dat zijn product (b.v. keramische buis) gekoeld moet worden als de gloeidraad aan is. Als een buis nieuw of een lange tijd ongebruikt geweest is, dan zal de stroom geleidelijk oplopen zodat de spanning regelmatig lager gezet moet worden. Heeft de voeding een in te stellen stroombegrenzing dan hoeft u er niet steeds bij te blijven, maar heeft u dat niet, houdt dan de meter goed in de gaten. De anodestroom kan plotseling oplopen, een teken dat de buis "beter" wordt. Op een geven moment blijft de anodestroom stabiel bij een bepaalde spanning, bij voorbeeld 38 V/400 mA.  Het reactiveren kan dan beëindigd worden. Als u eerst een betrouwbare buis in de schakeling probeert, ziet u bij welke minimale spanning dat plaats vindt en dan weet u of de te testen buis vergelijkbaar is met het goede exemplaar. Het reactiveren kunt u naar eigen inzicht verlengen, maar mijn ervaring is dat al na een paar uur (2 - 5) het proces gestopt kan worden. Een buis is meestal niet meer te redden als dan de behandeling verlengd wordt, maar het is het proberen waard.  

GLOEISPANNING 

De gloeispanning is belangrijk voor een lange levensduur. Volgens de fabrikanten is -10% tot +5% goed, maar dat is gedurende een korte tijd en -1% tot +1% is realistischer. Het beste is 5% eronder, dus bij voorbeeld 0.95 × 6.3 V, 0.95 × 5 V en 0.95 × 10 V. Bij deze lagere spanning moet de opwarmtijd van de buizen extra verlengd worden voordat HF aansturing plaats mag vinden. Bij het inschakelen van de versterker dus niet meteen gaan zenden. Een overschrijding van 3% van de maximaal toegestane gloeispanning vermindert de levensduur met 50%. Als voorbeeld dient een buis met 6.3 V gloeispanning, dat mag maximaal zijn 6.3 V + 5% = 6.615 V. De levensduur wordt maar 50 % met 6.615 V + 3% = 6.814 V. Beter is om in te stellen op 6 V. Houdt dus de gloeispanning van uw zendbuizen goed in de gaten! 

Als bij een Kenwood TL-922A de netspanning op de 220 V~ taps van de transformator aangesloten wordt, dan is met onze huidige ongeveer 228 V~ spanning van ons energienet de gloeispanning op de buisvoeten 5.3 V~. Sluit men daarentegen het net aan op de 240 V~ taps, dan is de gloeispanning ongeveer 4.9 V~ en dat is beter! 

RUSTSTROOM

 

 

De ruststroom per buis is meestal 50 à 100 mA. Meer mag ook en is voor een lineaire werking beter, maar anodespanning × anodestroom mag niet hoger zijn dan de anode dissipatie en de buis moet dan ook beter gekoeld worden.

Bij vele zendbuizen met een omhulling van glas is het normaal (fig») dat bij langdurig gebruik de metalen of grafietanodes kersrood worden.

Transformators hebben vaak een pakket van twee primaire wikkelingen 2 × 110 V of 2 × 120 V. Voor onze 230 V~ moeten beide in serie staan. Daardoor kan de gloeispanning respectievelijk te hoog of te laag zijn en dat bekort de levensduur van buizen. 

 

 

 

ANODE SMOORSPOEL

Heeft de anodesmoorspoel geen sporen van oververhitting vonkoverslag of beschadigingen?

Een anode smoorspoel (RFC) geeft de minste problemen als het draad maar in één laag («fig) aangebracht wordt. Sluit begin en einde van een smoorspoel kort en controleer met een dipper of er geen resonanties in de amateur banden zijn. Veel RFC's uit oude zenders blijken dippen te hebben in de WARC banden, vooral rond 18 en 24 MHz. Let daar op als u een dergelijke smoorspoel op een vlooienmarkt gekocht heeft. 

De rechtse (fig») RFC werd gemaakt op een keramische spoelvorm van een grote weerstand. Een gedeelte van de nieuw aangebrachte draad werd tijdelijk verwijderd en daarna weer aangebracht door tegelijkertijd een vislijn als spatie mee te wikkelen. Later werd dat verwijderd. In beide afgebeelde zelf gemaakte smoorspoelen was de test met een dipper in orde, maar in bedrijf bleek dat met de rechtse op 12 m de output minder was dan op de andere banden. Na montage in de versterker was een flauwe dip in die band ontstaan door nabij liggende componenten. Bij de rechter RFC werd van 1 cm aan de top het draad verwijderd en 0.5 cm hoger opnieuw aangebracht. Dat is op de foto goed te zien. Na deze operaties was alles OK op alle banden.  

Overigens als uw (zelfbouw) versterker het goed doet op 80 m en de output op 160 m wil maar niet hetzelfde niveau halen, komt dat hoogstwaarschijnlijk door een te lage zelfinductie van de smoorspoel. 

Gebruik bij het zelf maken bij voorkeur een hittebestendige spoelvorm met een doorsnede van 2 à 2,2 cm. De draad kan van een gesloopte transformator zijn.  

 

Een anodesmoorspoel is vaak met maar 1 nF ontkoppeld naar aarde, maar dat is voor 160 m te weinig en het is beter om daar 4.7 nF aan parallel te schakelen. Een nog betere ontkoppeling verkrijgt men door parallel aan de condensators een stuk coaxkabel, RG52 voor 2000 V en RG213 voor 5000 V, aan te brengen («fig) naar het aardpunt van de buis. De binnenader en de afscherming staan parallel aan de capaciteiten. Zo is de ontkoppeling als het ware via de kabelcapaciteit verlegd naar het aardpunt van een buis. De afscherming van het stukje coaxkabel moet aan beide uiteinden zo dicht mogelijk bij de aardpunten van smoorspoel en buis gesoldeerd worden.

 

RFC uit een FL-2100Z. De draad is met ongelijke spaties aangebracht. Met deze foto als voorbeeld kunt u zoiets zelf namaken.

Om valse resonanties te vermijden, wordt het draad op een smoorspoel ook wel met ongelijke spaties aangebracht. Als je geen voorbeeld hebt, is dat zelf zonder ongewenste dippen niet gemakkelijk en snel uit de dokteren. Daarom is op de foto het beeld groot afgedrukt zodat u deze RFC eventueel zelf kan namaken. Bevestig geen beugels te dicht naast de uiteinden van de wikkeling, want zij werken als kortsluitring. Bent u gek op vuurwerk, negeer dan mijn advies.

RFC van een OM-Amplifier.

SM6AZZ vroeg mij waarom in een OM-Amplifier http://www.om-power.com/img/pi_and_tube_25hf.jpg een RFC zat met een middenaftakking. Dat was voor mij de eerste keer dat ik zoiets tegenkwam. Het lijkt mij een slim idee dat wel een extra segment van een bandschakelaar vergt. Omdat ik verder geen gegevens van de versterker bezit, filosofeerde ik er maar op los en werd het bovenstaande schema getekend. Kennelijk is voor de hogere banden de capaciteit van de wikkelingen onderling te groot of zijn er ongewenste dippen, zodat met de bandschakelaar een gedeelte kortgesloten wordt. De condensator C zorgt ervoor dat de bandschakelaar gescheiden is van de gelijkspanning. 

ROOSTERSTROOM 

De stroom door het stuurrooster en, of schermrooster hangt in grote mate af van een correcte instelling van in en uitgangscircuits.  

Een versterker die op maximaal vermogen afgeregeld wordt op een dummy load vertoont de minste roosterstroom. Als daarna de loading vermeerderd wordt door de loading condensator (aan de uitgang) iets uit te draaien, wordt de stroom nog kleiner en heeft men de ideale waarde voor de beste lineaire versterking, zie ook AFSTEMMEN. Als bij het overschakelen naar antenne of antennetuner blijkt dat de roosterstroom is toegenomen betekent dat de uitgang niet meer belast is met een reflectievrije 50 W belasting. Bij een buis die ingesteld is voor klasse AB1 mag geen of zeer weinig stuurrooster stroom lopen!

TRANSFORMATOR 

De transformator in lineairs voor de amateurwereld is meestal niet geschikt voor continue bedrijf, zie verder bij UITGANGSVERMOGEN. De onbelaste spanning kan hoog zijn, maar zal bij het zenden behoorlijk in elkaar zakken, zelfs tot een waarde gelijk aan de onbelaste wisselspanning.

 

 

 

Met SSB zal de gemiddelde spanning hoger zijn. Een transformator van bij voorbeeld 2000 V~ zal bij belasting met een continue draaggolf ongeveer 2000 V= aan de anode geven en met SSB zal dat gemiddeld ongeveer 2200 V= zijn. 

Eventueel kan men met twee trafo's uit een magnetron («fig) een voeding maken, zie HV voeding. De verbinding met het blikpakket moet dan wel los gemaakt worden.

 

 

ELCO's 

Elektrolytische condensatoren in oudere versterkers krijgen door uitdroging een andere inwendige weerstand en de capaciteit kan wel met 50% verminderd zijn!

De spanningsverdeling over de in serie geschakelde elco's wordt verstoord. Daardoor kan het voltage over één of meer te hoog worden en slaat het slechtste exemplaar door. Er volgt een kettingreactie van doorpiepen en als een zekering niet goed werkt of er zelfs er niet is, sneuvelen alle elco's. Daarna volgen de diodes en uiteindelijk legt de transformator het loodje. U bent niet de enige die dat overkomen is.

Daarom is het niet onbelangrijk om de spanning over elke condensator te meten. Een spanningverschil van meer dan 15 V begint verdacht te worden. De weerstanden die parallel over de condensatoren staan, verouderen ook. Er moet dus vastgesteld worden welke component verouderd is.  

Het formaat wordt steeds kleiner. 

Met de opkomst van schakelende voedingen zijn elektrolytische condensatoren beschikbaar van o.a. 220 µF/400 V of zelfs 470 µF/450 V. Door hun kleinere afmetingen passen ze meestal op de plek van de verouderde of defecte exemplaren. Vervang alles en de komende dertig jaar zit u goed. Op http://www.ebay.de/ worden zij regelmatig per 10 stuks aangeboden en vaak voor een "direct kopen" prijs van 15 EURO.

 Van nieuwe en een lange tijd niet gebruikte condensatoren moet het elektrolyt gereformeerd worden. Sluit een losse elco via een 10 - 47 k? weerstand en HV diode (1N4007) aan op ongeveer ~250 V. Meet met een digitale voltmeter de gelijkspanning over de condensator en als dat niet meer stijgt is er voldoende gereformeerd. Ontlaadt de condensator met een 220 ? weerstand! Herhaal eventueel deze procedure een paar keer. 

Afvlakcapaciteit HV voeding: C = 50 - 100 µF/1000 mA 

Het is de effectieve capaciteit van alle in serie geschakelde condensatoren. Meer is niet nodig en minder raad ik af. 

PARALLEL WEERSTAND 

Parallel over de elco's staan weerstanden van gelijke waarde ter compensatie van de individuele lekstromen. Vroeger hadden zij een lage waarde (± 27 k?) om de hoogspanningsvoeding (als bleeder) extra te belasten. Het verschil in spanning tussen zenden en ontvangen werd daardoor kleiner; een vorm van "stabilisatie". Dat is niet nodig want als de PTT schakelaar ingedrukt wordt, zorgt de ruststroom van de buis voor de genoemde extra belasting. Tegenwoordig volstaat 100 k? per condensator. Neem daarvoor twee weerstanden 220 k?/2 W of drie weerstanden 330 k?/1 W parallel. Hiermee wordt het toekomstige effect van een verouderde weerstand verminderd. Bovendien is door het grotere oppervlak de koeling van een paar weerstanden parallel beter dan de warmteafgifte van één weerstand.

Mijn favoriete montage van R en C.

De weerstanden worden bij mij altijd in kanteelvorm aan de koperzijde van een printplaat gemonteerd en de elco's komen aan de andere kant. In dit voorbeeld werden vier rijen van twee condensatoren in serie gezet. Er werden in plaats van drie, twee weerstanden parallel over de elco's geplaatst omdat het 2 W types waren en de onbelaste spanning maar 1900 V= was. 

WARC-BANDEN 

 

In oudere HF lineairs («fig) ontbreken meestal op de bandschakelaar de WARC segmenten. Geen nood, want vaak is dat gebied toch afstembaar op één van de vijf of zes aanwezige amateur frequenties, zij het met wat minder uitgangsvermogen en vaak een hogere SWR aan de ingang. Probeer het volgende:

 

 

10.1 MHz » 20 m of 40 m

18.1 MHz » 15 m of 20 m

24.9 MHz » 10 m of 15 m

 

Controleer wel eerst of de anodesmoorspoel geschikt is voor de 12 of 17 m banden. Sluit begin en einde van de spoel kort en meet met een dipper of er geen resonantie is op de desbetreffende banden. 

Rechts ziet u hoe bijvoorbeeld met een Kenwood TL-922A toch op negen HF banden gewerkt kan worden als de juiste stand van de bandschakelaar gekozen wordt. 

BANDSCHAKELAAR

Bedien de bandschakelaar niet tijdens het zenden. Deze waarschuwing lijkt overbodig, maar veel lineairs, vooral SB-220, FL2100Z en TL-922A, worden aangeboden met een gedeeltelijk defecte schakelaar. Een schakelcontact is volledig verbrand of er heeft vonkoverslag plaats gevonden dat een blijvend en goed HF geleidend zwart spoor heeft achtergelaten. 

Er waren vervangers voor schakeldekken (SB-220 band switch ~ $30) te koop bij http://www.harbachelectronics.com/ maar de beschikbaarheid is niet altijd aanwezig. Controleer zelf of het nog aangeboden wordt. 

De afmeting van dit model komt overeen met de meeste schakelaars in lineaire versterkers. Daarmee («fig) kan het mogelijk zijn om een versterker te repareren of uit te breiden met ontbrekende banden zoals 30 en 160 m.  

De firma levert wel allerlei andere interessante componenten voor PA's zoals: soft start, een betere ventilator, elektrolytische condensatoren etc. Een Amerikaanse ham biedt ook complete schakelaars aan voor $150! Als u dat ervoor over heeft moet u zijn aanbieding maar zelf met Google zoeken. 

SWR INGANGSCIRCUIT  

Oudere lineairs waren gemaakt als aanvulling op transceivers met buizen. Er waren geen («fig) of rudimentaire ingangskringen met een ongunstige SWR voor onze huidige sets. Dat was toen geen probleem met een SWR ≥ 1.8, maar nu wel met de sterk terug regelende transceivers met halfgeleider eindtrappen. Een externe of ingebouwde tuner is nodig om de stuurzender het volledige vermogen te laten leveren.

Vaak wordt de hoge SWR ook veroorzaakt doordat het circuit aan de ingang of de uitgang alleen gemonteerd is met draad en niet met 50 Ohm coaxkabel. In bij voorbeeld een Ameritron AL-811 is er alleen een draadverbinding tussen de loading condensator bij de frontplaat en het zend en ontvang relais aan de achterwand! Ook andere lange verbindingen van en naar relais gooien roet in het eten. Een condensator over het (fig») relaiscontact (of soms over de connector aan de ingang) "stemt" de draadverbinding breedbandig af in het 10–15 m gebied. Met een trimmer kan in dat bereik op een gunstiger SWR afgeregeld worden. Opnieuw bedraden met coaxkabel kan verbetering geven maar vaak blijft een extra condensator volgens de tekening nodig vanwege de bedrading van het relais zelf.

Als u een ingangscircuit wilt aanbrengen kunt u dat het eenvoudigste apart proberen. Zo'n pi filter kan u buiten de versterker testen door dat met een stukje coaxkabel (max 25 cm) te verbinden met de ingang van de buis. Het inbouwen van de filters doet u daarna samen met dat coaxkabeltje. De capaciteit van de kabel maakt deel uit van Cx. Als u het op een andere manier doet, bestaat er grote kans, vooral op 10 m, dat na het inbouwen de SWR niet goed meer is. Start in elke band met een vaste ingangscondensator C volgens de tabel en speel dan met Lx en Cx om een zo laag mogelijke SWR te verkrijgen. Als het niet lukt om SWR = 1 te bereiken wijzig dan in geringe matig C door verkleinen of vergroten en ga daarna weer verder met Lx en Cx. Elke verandering van het uitgangsfilter in de anode veroorzaakt ook een wijziging van de SWR aan de ingang. U moet ervoor zorgen dat de uitgang optimaal afgeregeld is met maximum key-down vermogen in een geschikte 50 ? dummy load. Is de SWR goed maar de roosterstroom te groot dan heeft de spoel van het uitgangsfilter een incorrecte zelfinductie.

Het verbeteren of optimaal afregelen van een bestaand input circuit kunt u het beste doen volgens het bovenstaande schema. Geschikte (fig») condensators zijn 630 V Styroflex typen. Vervang Cx door Ct samen met een kort coaxkabeltje naar een gemakkelijk bereikbare plaats. Regel Lx en Ct (met eventueel extra parallel capaciteit) af op SWR = 1. Meet de capaciteit van Ct met de kabel eraan en vervang Cx door de gevonden waarde. 

Omdat de impedantie aan de ingang of uitgang van een versterker met SSB/CW of key-down niet aan elkaar gelijk zijn, kunt u voor spraak en telegrafie modes nog een fijnregeling voor de SWR toepassen. U seint zo snel mogelijk punten met een (elektronische) seinsleutel en kijkt dan naar de SWR meter. Waarschijnlijk ziet u dat de naald toch enige uitslag vertoont. Als dat zo is regelt u het ingangscircuit af tot de naald bijna niet meer beweegt. 

MET 2 m COAXKABEL SWR < 1.5 (ook op 12 & 17 m) 

sterke invloed hebben op de SWR. Onder andere bij een TL-922A en FL- De lengte van een 50 ? (RG58) coaxkabel tussen zender en versterker kan 2100Z is gebleken dat (na het afregelen van alle filters) met een kabellengte van ongeveer 2 m voor alle banden de laagste SWR verkregen werd. Experimenteer eventueel zelf met een andere lengte van zender naar versterker. 

ZENDVERMOGEN (OUPUT) 

Het zendvermogen van een versterker is te meten door met CW of FM door gedurende 30 sec een continue draaggolf naar de lineair te sturen. Het uitgangsvermogen met SSB is bij de meeste versterkers niet continue maar intermitterend gespecificeerd. Men gebruikt de term intermittent service; Intermittent Commercial and Amateur Service (ICAS). In amateur apparatuur betekent dat; versterker 50% aan en 50% uit is. Praktisch bedoelt de fabrikant 5 min aan en 5 min uit met SSB en 30 sec tunen en 30 sec afkoelen met een continue draaggolf of maximaal 5 min zenden met een continue draaggolf (b.v FM). Een normaal SSB/CW QSO is een intermitterend proces dat voldoet aan de vorige beperkingen. 

Omdat de aan en uit periode met CW gemiddeld een langere duur heeft dan met SSB, moet de zendbuis meer vermogen dissiperen. Vaak staat dan in de beschrijving dat de anodespanning met CW verlaagd moet worden. Bij het gebruik van SSB met spraakprocessor wordt een buis bijna net zo zwaar belast als met CW. Verlaag eveneens de anodespanning of verbeter de koeling van de buizen. Vaak wordt vergeten dat de hoogspanningsvoeding ook gemiddeld meer moet leveren. De trafo wordt veel warmer en door onvoldoende koeling begeeft de voeding het (is o.a. tijdens een contest gebeurd met een AEA LA30). Een lichte luchtstroom van een extra ventilator langs de transformator is vaak al voldoende. 

Bij oudere HF versterkers uit de zestiger en zeventiger jaren zoals SB-200, TL-922A, DRAKE L7, FL-2100Z, FLdx500 etc. wordt met input vermogen geadverteerd, maar het zendvermogen is meestal 50% minder! 

WERKELIJK ZENDVERMOGEN  

Soms wordt er te optimistisch geadverteerd met het uitgangsvermogen van veel versterkers. Dat gebeurt nogal eens met de veel aangeboden Yaesu FL-2100Z en Heathkit SB-200. Daarin zitten 2 &times; 572B's parallel. 

Bij amateurs bestaat een vuistregel voor SSB: maximale output = 4 &times; anode dissipatie. 

Een 572B heeft een anode dissipatie van 160 W. Een goed ontworpen lineair met twee buizen zou ongeveer 4 × 2 × 160 = 1280 W in SSB kunnen leveren maar is het dan nog wel een lineair signaal? Het opgenomen vermogen is 2100 W en er wordt 820 W aan warmte in de kast omgezet. Voor een lange levensduur en een lineaire werking van de buizen is minder vermogen (600 à 700 W) beter en realistischer.  

Vaak ook is dat hoge uitgangsvermogen niet mogelijk omdat in veel versterkers de anodespanning in elkaar zakt bij volledige uitsturing. 

Overschrijden van deze door een fabrikant vastgestelde gebruiksgegevens leidt tot intermodulatie vervorming en een drastische toename van de uitgezonden neven producten. De kans op storing bij anderen is groot en de levensduur van de buizen wordt aanmerkelijk verkort. Denk aan bovenstaande informatie bij zelfbouw of het lezen van advertenties!  

MINDER ZENDVERMOGEN 

Het maximale zendvermogen dat in vele gebruikers handleidingen geclaimd wordt, kan in ons land niet gehaald worden. Dat komt omdat de gegevens gebaseerd zijn op netspanningen van ~120 V of ~240 V in de VS. In dat land komen lokaal soms nog hogere netspanningen voor. De anodespanning, vaak verkregen door spanningsverdubbeling, wordt dienovereenkomstig lager bij de lichtnetspanning in Nederland. Bij mij thuis, direct gemeten op het stopcontact, valt de netspanning terug naar ongeveer ~221 V als ik een versterker volledig uitstuur. Als u een lineair wilt kopen houdt er dan rekening mee dat er minder uit komt dan voorgeschoteld wordt. 

ALC en RELAIS 

Een ALC (automatic level control) systeem dient als beveiliging en bescherming van zowel stuurzender als versterker. Meestal bestaat dat uit een meting en terugregeling met behulp van SWR en zendvermogen. Als in beide gevallen een bepaalde waarde overschreden wordt van de stuurzender het vermogen terug geregeld.  

Let op, in oudere versterkers kan het voorkonen dat de spanning van ALC en of zend ontvangrelais hoger is dan wat gebruikelijk is in de huidige transceivers. Ook kan de spanning een verkeerde polariteit hebben. Bestudeer grondig de desbetreffende details in beide apparaten om beschadiging van uw set te voorkomen. Een voorbeeld is een Heathkit SB-200, in deze versterker moet de zender een negatieve spanning van 120 V schakelen om het zend en ontvangrelais in bedrijf te stellen. 

Het afregelen van ALC gaat als volgt: stuur de versterker uit met een zodanig vermogen dat het maximale zendvermogen wordt bereikt door in en uitgangscircuits optimaal in te stellen. Draai dan aan de ALC potmeter tot de wijzer van de outputmeter net iets terugvalt. Regel opnieuw in en uitgang af op maximaal vermogen en herhaal deze procedure nog één keer. Meestal is de gevonden instelling goed voor alle banden maar dat is niet altijd het geval. Controleer zelf of deze eenmalige afregeling geldt voor alle amateur banden van uw versterker. 

AFSTEMMEN (TUNEN)

U regelt een versterker bij voorkeur af op maximaal zendvermogen in een 50 ? inductievrije kunstweerstand (dummy load). In oude handboeken staat vaak dat het moet door een dip in de anodestroom te zoeken, maar dat valt niet altijd samen met maximaal vermogen. Bovendien is bij een versterker met parallel geschakelde buizen zo'n dip vaak zo vaag, dat het als indicator nutteloos is. 

Kortom stem de anodekring altijd af op het volle vermogen in een 50 Ohm belasting. Een geschikte opzet waarbij veel in de gaten kunt houden, ziet u hiernaast. U hoeft het niet de doen, maar hier zit altijd een laag doorlaat filter (low pass filter) tussen de versterker en het antennesysteem.

 

 

De procedure gaat als volgt: 30 sec aan en 30 sec afkoelen met maximum draaggolf vermogen ("key dwn") Het pi filter aan de uitgang is immers berekend op 50 ?, toch?  

U regelt u de tuning en loading condensator af op een zo groot mogelijke uitslag op de wattmeter. Daarna de loading C een beetje uitdraaien (capaciteit verminderen) zodat de meter ongeveer twee wijzerdiktes terugvalt en dan alléén met de tune C bijdraaien voor maximale output. Stel zo mogelijk de roosterstroom vast en schakel daarna over op de antenne of antennetuner. Laat de versterker nu zoals hij is. Als de roosterstroom daarna meer of minder aanwijst, staat de antenne tuner niet goed en moet u die nauwkeuriger afstemmen. De buis werkt dan eigenlijk als een soort buisvoltmeter die veel gevoeliger is dan uw SWR meter.

 

OVERSTUREN (OVERDRIVE)

Het oversturen van een versterker kan door het toevoeren van te veel vermogen maar kan ook al ontstaan in de transceiver door over moduleren met SSB. De lineair dikt dat nog aan en dat komt jammer genoeg veel te vaak voor. Met behulp van een scoop en enige ervaring is dat goed vast te stellen door naar de kerstboompjes op het scherm te kijken. Maar het kan ook met een gewone mechanische wattmeter door de traagheid van de wijzer te gebruiken. Met normaal spreken in SSB mag de wijzer niet meer dan 10% uitslag geven (meter niet in de PEP stand!) Als met een (elektronische) seinsleutel een serie snelle punten gegeven wordt, ziet men dat de meter een uitslag heeft van ongeveer 30%. Met SSB en een speechprocessor mag bij het uitspreken van een volzin, de uitslag van de meter niet boven die 30% komen, maar moet er zelfs onder blijven, 20% tot 25% is dan goed. Bij een zender met 100 W draaggolf vermogen zal met SSB de meter dus 10 W aanwijzen, met geclipt SSB 20 tot 25 W en met CW 30 W. Bij die instellingen kijkt u naar de dichtheid van de kerstboompjes op de scoop bij het zeggen van AAAAA.....ah! Zo leert men omgaan met de SSB beeldjes op de scoop en wordt oversturen en splatter voorkomen. 

VONKOVERSLAG (FLASH-OVERS) 

DE volgende beschermende maatregelen zijn sterk aan te bevelen! 

Snelle flitsen in een buis zijn zogenaamde flash-overs. Dat zijn vonkoverslagen binnen een buis die feitelijk kortsluitingen van zeer korte duur zijn en veel schade in de buis kunnen veroorzaken. Om maar niet te zwijgen over verbrande contacten in een schakeldek en doorgepiepte diodes en trafo's.

Om de buis daarvoor te beschermen adviseer ik om altijd een weerstand van 10 - 50 ? in serie met een snelle zekering te monteren in de verbinding (fig») tussen HV voeding en anodesmoorspoel. Breng ook de getekende extra 4.7 nF condensators aan om de ontkoppeling van een HF anodesmoorspoel op 80 en 160 m te verbeteren. Een geaard rooster versterker wil soms oscilleren omdat in en uitgang in fase zijn. Het beter aarden van loading (C-load) en tuning (C-tune) condensator door middel van een extra verbinding bevordert de stabiliteit van de versterker. Het werkt het ook goed tegen parasitaire oscillaties.

Aarden kan gedaan worden met stukjes RG58 of RG213 coaxkabel zoals hiernaast en boven getekend is. In veel versterkers is een buis of buisvoet in een apart compartiment geplaatst en is dan feitelijk HF afgeschermd door een kooi van Faraday. De weg van buis naar tuning condensator en terug volgt een omweg of wordt gehinderd. Dat kan verschijnselen van instabiliteit veroorzaken en een extra kortere verbinding is een duidelijke verbetering. Het dwingt de stroom om via één weg te gaan en vaak levert de versterker ook meer vermogen op één of meer hogere banden. Voer de draad geïsoleerd door een eventueel nog te maken opening in het buisvoeten compartiment. De verandering merkt men ook door een andere instelling van het anode circuit .

Deze versterker een AEA LA30 laat mijn idee in de praktijk zien. Het frame van de tuning condensator is mechanisch met het compartiment van de buisvoet verbonden maar HF stromen kunnen moeilijk naar "binnen" om het geaarde rooster te bereiken. Na een eenvoudige ingreep met een geïsoleerde draad door een gat in de bodemplaat, was de versterker stabieler en leverde ongeveer 20 % meer output op de 10 m band.  

Vrijwel iedereen die volgens mijn PL519, SB-200, FL-2100Z, Centaur en TL-922A artikelen een dergelijke kortere verbinding in zijn HF versterker heeft aangebracht, meldt dat het apparaat veel stabieler geworden is. "Flash-overs" komen nog sporadisch of helemaal niet meer voor en als het gebeurt, blijkt de snelle zekering met weerstand een goed bescherming te zijn. 

Vonkoverslag in buis of tuning of koppelcondensator tijdens het afstemmen kan een aanwijzing zijn dat een buis staat te oscilleren op een VHF frequentie (90 - 120 MHz) of dat het pi filter niet correct afgestemd is. Ook kunnen de parasietstoppers in de anode niet in orde zijn of ergens is afscherming, ontkoppeling of aarden van een schakeling verstoord. Als dit vastgesteld wordt aan het begin van het overschakelen van ontvangen naar zenden (FM/CW/QSK break-in), dan komt het relaiscontact aan de uitgang van de zender te laat op. Meestal vindt vonkoverslag plaats bij de tuning condensator. De versterker krijgt sturing voordat de uitgang van de lineair aan de belasting ligt. Een buis wordt aangestuurd, kan zijn energie niet kwijt en er ontstaan hoge spanningen op ongewenste plaatsen. Het contact van het ingangsrelais moet iets later opkomen dan het relais aan de uitgang of de buis moet door een schakeling pas open gaan als de versterker met de belasting verbonden is.  

PARASIETSTOPPER (SUPPRESSOR)

 

Is de weerstand van een parasietstopper niet gebarsten, verkleurd of zwart geblakerd? 

Parasieten kunnen onderdrukt of voorkomen worden door voor de parasietstromen een obstakel (stopper) aan te brengen die haaks staat (fig») op de richting van de stroom. Dat kan in de vorm van een haarpin geleider en het werkt, zonder noemenswaardig verlies van het oorspronkelijke vermogen, bij frequenties die een veelvoud zijn van 100 MHz. De voornaamste taak is het creëren van een hoge impedantie in serie met het anodecircuit. Deze methode werkt alleen goed als de werkfrequenties en frequenties van de parasieten voldoende van elkaar af liggen, zodat er voor de werkfrequenties geen buitensporige weerstandsverliezen ontstaan. De stopper moet een zo laag mogelijke L/C verhouding hebben en ook voldoende gedempt worden om een breedband werking te verkrijgen.  

Het dempen kan bereikt worden door parallel aan de haarpin een niet inductieve weerstand te schakelen en de haarpin te maken van slecht geleidend metaal. Een ruw of geprofileerd oppervlak geeft extra weerstand ten opzichte van een gepolijste of gepoetste geleider. De haarpin kan gemaakt worden in de vorm van een draad of strip van een nikkel legering of vertind koper en de gelijkstroomweerstand hoeft niet meer te zijn dan een fractie van 1 Ohm.

 

 

Tussen anode en anodesmoorspoel zit meestal een parasietstopper in de vorm van een stub (haarpin) of spoel met een inductievrije parallelweerstand. Een zwartgeblakerd exemplaar kan beter vervangen worden. De waarde van weerstand is niet kritisch (22 - 100 ?), hij zorgt er alleen maar voor dat de VHF kring breedbandig wordt. Als buizen parallel geschakeld worden, is het verstandig om een stopper per buis te monteren.

 

 

 

Het oude type reflectievrije koolweerstand (fig») is bijna niet meer te koop, zoek dus niet vruchteloos naar het originele model, maar vervang door een moderne inductievrije weerstand. Philips heeft nu kleine bruine inductievrije weerstanden van 22 - 470 ?/3 W. De meeste winkels voor elektronica hebben het kleinere type («fig) 22 - 470 ?/1.2 W in voorraad. Vraag dus naar het grotere type als ze "nee" verkopen of niet weten wat u bedoelt. Monteer de weerstand niet meer in de spoel maar ernaast.

 

 

Als u onverhoopt parasietstoppers moet vervangen monteer dan het haarpin model volgens de foto. Na veel experimenteren en bouwen van HF versterkers is hier een "standaard" model ontstaan waarbij de lengte van de draad 10 cm is en de breedte van de haarpin 2.5 - 4 cm. Knip echter een stuk af van 12 cm en gebruik de extra lengte om de draad over de uiteinden van de weerstand te wikkelen en vast te solderen. Volgens AG6K moeten zij gemaakt worden van een speciale dure metaalsoort (NiCr), maar dat is niet nodig. Als u vertind draad gebruikt, heeft het oppervlakte een voldoende "skin" weerstand voor VHF dunkt mij. 

 

 

 

 

 

 

Bij sommige versterkers moest de haarpin vergroot worden om de buis of buizen stabiel te houden. In een TL-922A werd door mij blank vertind 6 mm² installatie draad (eventueel 2 mm diameter) gebruikt dat in deze toepassing de buizen net zo stevig op hun plaats houdt als de originele stoppers. U knipt een stuk van 12 cm en buigt dat om een pijp van 2.5 cm doorsnede en soldeer aan beide uiteinden een kabelschoen of soldeerlip. Er over nadenkend zou het mij niet verbazen dat door de montage van de weerstanden naast elkaar, de stoppers op twee brede frequentiebanden effectief zijn.  

 

METERS BESCHERMEN 

Verder is het verstandig om alle meters in de frontplaat te beschermen met antiparallel geschakelde diodes en voor HF te ontkoppelen met 10 - 22 nF. Het beste is om diodes te nemen die veel stroom kunnen verdragen. Als iets mis gaat met voeding of buizen loopt alle kortsluitstroom door een meter. (Is daar nog wel een identieke vervanger voor te verkrijgen?). Bruggelijkrichters zijn goed geschikt. Hiervan worden de wisselstroomaansluitingen met elkaar verbonden en dat moet ook met de (+) en (-) uitgangen. Zo ontstaan paren van anti parallel geschakelde (power)diodes.  

KOELING 

 

 

Veel versterkers die ik onderzocht, veranderd of gerepareerd heb, vertoonden verschijnselen van oververhitting, zoals geblakerde buisvoeten of anode smoorspoelen, gebarsten condensatoren en sterk verkleurde buizen. Allemaal het gevolg van te weinig koeling. Bij mijn experimenten om na te gaan hoever een buis overbelast kan worden, bleek dat onvoldoende koeling het eerst tot een defect leidde. Als u een vesterker voor een wand zet, zorg dan voor voldoende ventilatie door ten minste 15 cm afstand te bewaren ten opzichte van de wand. Wordt een versterker via de zijkanten geventileerd, neem dan ook een behoorlijke afstand in acht tot de apparaten ernaast. Gebruik een extra ventilator (fig») bij een contest, vooral als er ook nog een speech processor ingeschakeld is. 

AARDEN VAN BUISVOETPINNEN 

 

Veel buisvoeten hebben meer dan één aansluiting voor een rooster. Vaak ziet men dat dan alle betreffende buisvoet pinnen direct geaard worden aan het chassis of massa. HF stroom zoekt de kortste weg en ik ben van mening dat die stroom zich hoofdzakelijk verplaatst via één buispin. Daarom worden door mij alle pinnen van een buisvoet met elkaar verbonden en van slechtst van één pin gaat een dikke of brede geleider naar het chassis. Een bevriende zendamateur had een onstabiele versterker met 2 × 3-500Z. De drie roosteraansluitingen werden ieder apart via een weerstand met parallelcondensator aan het chassis gelegd. De buizen oscilleerden regelmatig en ook vond er een kortsluiting plaats tussen het rooster en gloeidraad. Toen bij beide buizen de voorgestelde "één punt aarden" aangebracht werd, was het verschijnsel verholpen en de versterker werkt nu al jaren probleemloos. Hierboven ziet u één van de mogelijkheden (in een TL-922A) om een dergelijke montage te realiseren. 

 

Inmiddels ben ik van mening dat wanneer de 3 pennen van een triode naar hetzelfde rooster in de buis gaan, het uitwendig met elkaar verbinden voor HF overbodig is. In de praktijk geldt de natuurwet van de minste weerstand of energie en een HF stroom zal de kortste weg kiezen. Het is dan maar de vraag of dat via alle drie pennen gaat. Door maar één aansluiting per buis aan massa te leggen, kan de stroom ook maar langs één punt lopen en dat bevordert de stabiliteit van een buis is mijn overtuiging. Op de foto's ziet u dat het idee door mij aangebracht werd in een TL-922. Verder werd van maar één buis een geïsoleerde draad van de desbetreffende pen getrokken naar het aardpunt van de tuning condensator VC1.

 

Detail.